Ga naar de inhoud

Wie het dichtst bij het vuur zit…

Update:
warme bad

Het is februari 1954. Ik ben bijna zeven jaar. De maanden november en december zijn opvallend zacht, maar de weken daarna maken de winter weer ouderwets koud. In de maand februari is het Zuid Afwateringskanaal zo dichtgevroren dat er een auto op kan rijden. We zijn er op gekleed. Een dikke lange broek met onderaan elastische meerkleurige boorden. Die gaan over de wollen kousen. De ijzige wind heeft daar geen vrij spel. Bovenin een aansnoerkoord met aan de uiteinden dikke knopen zodat het koord niet in de zoom schiet. Als dat wel gebeurt, moet moeder met een veiligheidsspeld het koord er weer helemaal doorhalen: een monnikenwerk. Over je hemd een wollen borstrok, die prikt en jeukt. Wollen muts, wanten en sjaal. Zo komt Jan Splinter door de winter.

Dan is het zaterdag. Ikzelf, maar ook mijn vier broers, gaan in bad. De jongste twee niet: die zijn te klein. Vader doet ons in bad. De volgorde is willekeurig. Ik ben de eerste. Ik kleed me uit bij de kachel want daar is het warm. De zes micaruitjes in de haarddeur zijn niet meer helemaal helder, maar ze laten de gloed van de kolen goed zien. Dan gaan de schuifdeuren van de keuken open. Daar staat de teil. Daar staat vader met opgestroopte mouwen en zijn grote handen. Het varkentje gaat gewassen worden. Ik doe mijn onderbroek uit. Het is koud in de keuken, verschrikkelijk  koud en het warme dampende water lonkt. Maar ik moet voorzichtig zijn. Wie het eerst in bad gaat, heeft het voordeel van zuiver water, maar het is bijna altijd te warm. En vader heeft weinig zin om er veel koud water bij te doen. Straks staat de laatste weer te jammeren dat hij in het water bevriest. En in  het amper vorstvrije keukentje is er geen gas. Sterker: in heel de straat is er geen gas. Er zijn alleen twee elektrische kookplaten met het vermogen van een gloeiende spijker.

Gelukkig het valt mee, de watertemperatuur is draaglijk. De roze kleur van mijn huid komt niet van het hete water, maar door het schrobben van vaders handen en door het afdrogen met een handdoek die zo hard lijkt als de kokosloper in de keuken. Ik trek snel mijn onderbroek aan en vlucht naar de warme kachel in de kamer. Mijn oudere broer Henk staat in de startblokken voor de volgende beurt.

Ik ga naar de kachel, zo dicht mogelijk bij het vlam en de micavenstertjes in het zwartijzer van de kachel. Mijn voeten zijn nog vochtig. En dan gebeurt het: ik glijd uit over het gladde zeil op de vloer. Mijn buik komt, heel even, tegen het zwartijzer van de kachel en de micaruitjes. Maar dat ‘heel even’ is te lang. Ik gil het uit van de schrik en de pijn. Moeder is er snel bij. Ze tilt me op en zet me in mijn onderbroek in de gootsteen van de keuken. Ze laat koud water over mijn buik lopen. Ik schreeuw dat het veel te koud is, maar moeder is onverbiddelijk. Koud, koud, verschrikkelijk koud. Vader staat naast me aan het aanrecht een ei te klutsen. Eindelijk weer in de warme kamer. Vader giet wat eierstruif in de kom van zijn hand en wrijft het zachtjes over mijn verbrande buik. Je kunt de afdruk van de micaruitjes in de huid zien. Ik mag in de grote vaderstoel zitten. De stok achter de rugleuning is in de laagste stand gezet. Daar lig ik dan.

’s Avonds in bed moet ik denken aan het verhaal dat de kapelaan bij ons op school vertelde over de heilige martelaar Laurentius. Die werd gemarteld door hem op een gloeiend rooster te leggen. En dat hij gezegd had: “Draai me maar om. Aan deze kant ben ik al gaar.”
Daaraan denkend wordt de pijn op mijn buik een stuk draaglijker.

Hoe ging dat bij jullie vroeger?
In bad, in een teil?
(In een ijskoud huis, met alleen een warme huiskamer)
En ken je die ouderwetse elektrische kookplaten nog?
(Waar de melk altijd overkookte in de melkkoker)
En wat voor middeltjes gebruikte je moeder tegen brandwonden?

categorieën: Familie Jaren 50

Reacties 2

  1. avatar
    Yvonnne Grissen Stalman

    bij vader thuis in flat had begin zo bak waar in moest zitten.

  2. avatar
    Paulien van der Veen

    Jaaa, dat heette een lavet!