Ga naar de inhoud

De dodemanssprong was super spannend

Update:
dodemanssprong


Het is juli 1958. Het zijn de laatste weken van het schooljaar in klas vijf. Het is warm. De loomheid hangt in het lokaal. Op de kapstokken in de gang liggen de opgerolde bandhanddoeken met binnenin zwembroek en badmuts te wachten tot iedereen naar buiten stormt en op een draf naar het zwembad loopt. Hoe eerder hoe beter: je hoeft niet te wachten bij de ingang en de omkleedhokjes zijn nog niet allemaal bezet.

Vandaag gaat het gebeuren

Hij heeft zijn zwemdiploma nu al meer dan vijf weken. Dat betekent dat hij mag zwemmen in het diepe bad, maar vooral dat hij kan oefenen op de hoge en lage duikplank. Eerst de lage: de zweefduik, de hoekduik, de gewone duik, de salto. Dan naar de hoge: eerst springen, dan zonder aanloop, dan stap voor stap, met voorzichtige afzet en steeds meer. Hij oefent niet overdag, maar ’s morgens vroeg als er niemand is en hij zich niet hoeft te schamen voor al die keren dat het fout gaat. De ultieme sprong is de dodemanssprong. Eindeloos probeert hij en neemt pijn en mislukkingen voor lief. Doorslaan en op je rug in het water komen. Te hard afzetten waardoor de sprong eindigt als een mislukte salto. Of juist te weinig afzetten en in het water komen alsof je in een zitstoel zit. Maar het ergste: te laat je armen en benen sluiten zodat je plat op het water klapt. Het geluid onderstreept de pijn op je buik en je gezicht.

Niet verkeerd vallen

Zijn grote voorbeeld is Jan Wieleman, de keeper van het eerste voetbalelftal. Hij heeft talloze malen gekeken hoe Wieleman de dodemanssprong maakt van de hoge duikplank. Op de zonneweide achter de rozenbottelstruiken bestudeert hij hoe Jan met uitgemeten, langzame stappen de punt van de plank nadert en dan even inhoudt om flink af te zetten. Zijn lichaam zwiept met gestrekte armen en gesloten benen de lucht in. Precies op het hoogtepunt vorkt hij zijn armen en benen. Zijn handen worden vuisten. Een fractie van een seconde hangt hij stil om dan als een grote vierpotige spin naar beneden te vallen. Net boven het water sluit hij armen en benen om gezicht en buik tegen de klap op het water te beschermen. De klap van de landing is hoorbaar en zichtbaar door het opspattende water en de golfcirkels die opeenvolgend over het oppervlak gaan. Met grote slagen zwemt hij naar het trapje en komt uit het water, nonchalant zijn zwembroekje wat optrekkend. Alle ogen zijn op hem gericht:  Jan Wieleman, de koning van de dodemanssprong.

Het is zover

Na al het oefenen ’s morgens in een verlaten zwembad vindt hij het tijd om in de openbaarheid zijn dodemanssprong aan het publiek te tonen, maar vooral aan zijn klasgenoten die mee zijn gekomen. Als hij de trap van de hoge duikplan beklimt, zet hij alles op een rijtje: rustig de plank oplopen, stevig afzetten om een goed horizontaal dood punt in de lucht te hebben, armen en benen in gekromde spreidstand, naar beneden en op het juiste moment sluiten.

Hij staat boven. Over de plank heen ziet hij in de verte de grote klok van het zwembad:  vijf over half vijf  Dit is zijn moment. Hij stapt op de planken, kijkt links en rechts of het water vrij is. Net voor hij de eerste stappen op de plank zet, ziet hij rechtsonder in het water Jan Wieleman. Kijkt hij?
Hij zet af, veert omhoog, gestrekt als een plank. Precies op het goede moment gaan armen en benen als een kikker uiteen. Op het juiste moment ineengekrompen raakt hij het water.  Hij komt boven en ziet nog de laatste watercirkels. Zo stoer mogelijk probeert hij een in een  borstcrawl naar het trapje te zwemmen. Hij komt amper vooruit. Net als hij uit wil stappen kijkt hij in het gezicht van Jan Wieleman. Zou hij zijn sprong gezien hebben?
“Dat heb je goed gedaan manneke,” zegt hij. “Nu nog oefenen voor de borstcrawl.”

Wat voor zwembadavonturen maakte jij mee vroeger?

Wil je nog meer verhalen lezen over toen & nu? Klik dan hier voor het volgende verhaal!

*foto via ED

categorieën: Van toen