Ontdek PLUS

Léon Smeets

Kent 0 personen

Burg. staat -
Woont in -

    Bekijk het volledige profiel van Léon Smeets en al je andere schoolgenoten!

    In SchoolBANK kun je GRATIS je scholen terugvinden en weer in contact komen met je docenten en schoolgenoten. Registreer je en begin meteen!

    Léon Smeets heeft 0 klassenfoto's en kent 0 schoolgenoten. Benieuwd of jij iemand herkent?

    Meld je snel aan en vind jouw oud-schoolgenoten en klassenfoto's terug!

    Aanmelden

    Van lagere school naar middelbare school: groter overgang was nauwelijks denkbaar.

    Van lagere school naar middelbare school: groter overgang was nauwelijks denkbaar. Nederlands kregen we van Nabben. Nabben leek op Wayne Rooney (de spits van Manchester United), zowel in uiterlijk als in gedrag. Ook hij had iets agressiefs, iets van een aanvaller: ‘Wordt schrijf je met Dirk Titus’. Tot nu toe schreven we dat gewoon met ‘dt’. Met ‘Dirk’ en ‘Titus’ steeg ons beheersingsniveau van de Nederlandse taal meteen aanzienlijk. Ik bezie mijn middelbare schooltijd met gemengde gevoelens. Er waren veel leuke momenten, maar er was ook veel onzekerheid. Puberteit en adolescentie lieten hun sporen na. Er was veel hanengedrag. Ik was blij toen ik eraf was. De school werd geleid door Michels; een steile, wat harkerige man met als bijnaam ‘De Fiemel’. Enig inlevend vermogen voor de leerlingen en de levensfase waarin zij verkeerden was hem vreemd. We kregen geschiedenis van hem. Schriftelijke overhoringen en proefwerken kenmerkten zich keer op keer door een grote mate van originaliteit: ‘maak een opstel over ….’ En dan kon je beginnen te pennen. De kwaliteit van het docentencorps was wisselend. Namen als ‘De Stoepel’ (Van der Heyden), ‘De Bram’ (een aardrijkskundeleraar) schieten voorbij. Ik denk met veel plezier terug aan mijnheer Kramer. Hij had geen bijnaam. Kramer gaf Frans, en dat deed hij goed. Hij had overwicht over de klas en was volstrekt duidelijk. Een andere leerkracht die ik zeker niet wil overslaan is mijnheer Claassen, de man van ‘De Minka’ (lerares Frans). Of je wilde of niet, mijnheer Claassen zorgde ervoor dat je economie kon. Als dat niet lukte tijdens de reguliere lessen, kon je op je vrije zaterdagmorgen terugkomen. Dan kreeg je bijles van hem. Zijn uitdrukkelijke wil dat íedere leerling die van hem les had gehad economie kon is mij altijd bijgebleven! Een van de mindere leraren was Muhlstaff, ‘pa’ genaamd. Ik heb zelden iemand gezien die zo beroerd wiskundeles gaf als hij. Zijn uitleg was slecht, hij wist de halve tijd niet waar we waren en hij had zijn lessen nooit voorbereid. Daardoor moest hij improviseren en dat leidde tot een uitleg die alle kanten opschoot. Hij was bovendien nogal lichtgeraakt. In een opwelling gooide hij een keer een borstel naar Peter van Sloun. Peter was een goede handballer met een hard schot. In een reflex ving hij de borstel om gooide hem per kerende post terug. In tegenstelling tot Muhlstaff trof Peter wél doel. De klas was te klein en Peter werd geschorst. Een ander legendarisch figuur was ‘ma’. Hoe ze in werkelijkheid heette, weet ik niet meer. Ze gaf Duits. ‘Ma’ kwam iedere dag met een Dafje naar school. Als de lessen waren afgelopen trommelde ze een paar jongens bij elkaar die haar Dafje moesten aanduwen, anders kreeg ‘ma’ het ding niet aan de praat. En zo toog ze weer terug naar Heerlen. Jessen en Ruijters waren docenten Nederlands. Beiden met krulletjes, de een wat corpulenter dan de ander, maar ze lazen allebei graag voor. Ik denk daar met veel plezier aan terug. Ze maakten de leerlingen nieuwsgierig. Literatuur ging op die manier voor ons leven. Witteman, de nieuwe leraar Engels, zorgde voor een fris geluid. Het was een onconventionele man, die altijd joyeus aan kwam rijden in een Ford Mustang. Dat was andere koek. Hij ging ook heel anders om met zijn leerlingen. Af en toe waren zijn opmerkingen persoonlijk getint. Hij kon je aardig voor schut zetten, maar deed dat op een geamuseerde manier. Hij zat er niet mee als een leerling een rake opmerking terug maakte. Naarmate de jaren verstreken, werden de meisjes steeds meer meiden en de jongens steeds meer kerels. Sommige meiden hulden zich in strakke t-shirts. Ze zagen er crisp uit. Iets waar Witteman beslist oog voor had, en dat liet hij merken ook. Een rondborstige klasgenote was gehuld in een t-shirt dat was voorzien van de stelling van Pythagoras. Bij het zien daarvan liet Witteman zich ontvallen dat hij de stelling van Pythagoras nog nooit van die kant had bekeken. We hebben het t-shirt nooit meer op school gezien. Het was Witteman, die een reis naar Engeland organiseerde. Een leuke reis, gelardeerd met hilarische gebeurtenissen. Een greep daaruit. Bij aankomst genieten van soep viel in het water; de kakkerlakken vielen uit het plafond. Niemand had nog trek. ’n Tête à tête van het enige stelletje van de groep, dat wreed werd verstoord. Zijn vrienden hadden een microfoon onder het bed gezet, zodat iedereen kon meegenieten van de confidenties van de twee geliefden. Of een voorval dat een van de jongens overkwam. H. had nooit wat aan als hij sliep en werd ‘dus’ wakker in de meidenslaapzaal. Hij lag weer vlug onder de dekens. De belangstelling van de meiden werd hem teveel. Een andere gelegenheid voor het maken van een buitenlande reis deed zich voor we hoorden dat het schookoor een ‘concertreis’ ging maken naar de zusterstad van Geleen, Pontoise. Het koor groeide in een mum van tijd enorm in omvang. Nog nooit waren zoveel leerlingen met zoveel enthousiasme de zangkunst toegedaan. We zijn met twee bussen naar Pontoise afgereisd. Na afloop van de concertreis eiste de studie weer velen op. Het koor werd snel kleiner. Onderdeel van onze ‘opleiding’ was ook dansles. Een Maastrichtse dansleraar en zijn partner wijdden ons in in de eerste beginselen van de danskunst. Best wel leuk eigenlijk, temeer daar zich hier de wederzijdse bleuheid en onzekerheid tussen de jongens en de meiden duidelijker dan normaal manifesteerde. Als jongen werd je geacht een vrouwelijke danspartner met alle egards uit te nodigen om te dansen. Sommigen van ons waren hier al snel heel bedreven in en dansten met de leukste meiden. Anderen deden ronduit harkerig. Armen en benen hadden nog niet de juiste proporties en zaten in de weg. Die jongens hadden pech. Een pech die vooral bleek als de dansleraar opriep tot ‘Damenwahl’. De mannelijke muurbloemen moesten vaak lang wachten; wachten tot er voor de meiden niets meer de kiezen viel. Een leerling waar ik met veel plezier aan terugdenk, is Tonnie Ploem. Hij had heel veel gevoel voor humor. Het was vaak lachen geblazen. Ton ging ook mee naar Engeland. Hij had de kleinste koffer van iedereen bij zich. De Engelse douane sommeerde hem dat koffertje open te maken. Tot ieders stomme verbazing zat er een flinke droogworst. Desgevraagd gaf Ton te kennen op alles voorbereid te zijn als het op Engels eten aankwam. De worst mocht mee het land in. Het werd oogluikend toegestaan als leerlingen van de hoogste klassen al het lokaal ingingen als de leraar er nog niet was. Iedereen ging dan zitten en een beetje praten. Ton had ontdekt dat het luik om in de kruipruimte te komen open was en kroop daar in. Tot onze grote schrik kwam Michels binnen. Die had nog een appetje met ons te schillen. Hopelijk bleef Ton waar hij was. Het toeval wilde dat Michels net voor het luik ging staan, de benen een beetje uit elkaar. Terwijl hij aan het praten was, opende Ton tot grote hilariteit van iedereen het luik. Zijn hoofd stak tussen de benen van De Fiemel uit. Het was een hilarisch gezicht. We barstten in lachen uit. Dat schoot Michels in het verkeerde keelgat. Hij voelde zich niet serieus genomen. Met alle gevolgen van dien. Iedereen kreeg straf, en niet zo weinig ook. Het werden twee appeltjes. Het was streng verboden te roken op school. Daar trok niemand zich iets van aan. Tijdens de pauzes werd shag gepield en verholen gerookt. De leraren wisten dat en kwamen geregeld controleren. Je kneep de sigaret dan tussen je vingers en stak je hand in je broekzak. En maar hopen dat er geen rook opkringelde. De leraren kenden deze truc en sommeerden ons onze hand uit onze zak te halen. Geen punt; je liet je sigaret gewoon los. ‘Niks aan de hand mijnheer.’ Intussen brandde de sigaret een gat in je broek en als je pech had viel de gloeiende peuk tegen je vel en viel jij alsnog door de mand. Het laatste jaar nam de solidariteit tussen de leerlingen toe. Dat was in voorafgaande jaren wel eens anders geweest.

    Albert Schweitzer, 1967

    Ik heb hier van 1973 tot 1978 gestudeerd.

    Ik heb hier van 1973 tot 1978 gestudeerd. Het was een hele omschakeling, een omschakeling die niet zonder slag of stoot verliep. Pianospelen was leuk, maar iedere dag ettelijke uren studeren was een andere zaak. Dat wilde aanvankelijk niet zo lukken. Het heeft ongeveer twee jaar geduurd voor ik hieraan gewend was. Ik zat in de pianoklas van Jean Franssen. Ik zal mijn eerste ontmoeting met hem niet vergeten: ik gaf hem een hand en kreeg iets terug dat wat weg had van een warm en vochtig washandje. Hij had heel slappe en weke handen. Franssen keek je ook nooit aan. Zijn ogen hadden de neiging weg te vluchten. Dat was zeker niet uit desinteresse. Hij was zeer begaan met zijn leerlingen, zeker met de vrouwelijke. Volgens mij compenseerde hij het gemis van een dochter door hevig mee te leven met hun wel en wee. Daarmee wil ik zijn bemoeienissen met zijn mannelijke leerlingen geenszins tekort doen. Ook daar bemoeide hij zich intensief mee. Als je met iets zat, kon je daar (bijna) altijd met hem over praten tijdens het wekelijkse lesuur. Wij buitten dat wel eens uit als we niet hadden gestudeerd. Franssen trapte daar altijd in, behalve die keer toen een van zijn leerlingen hem vertelde dat hij tot de conclusie was gekomen dat hij homosexueel geaard was. Daar had Franssen geen boodschap aan. Met de opmerking ‘dat doe je maar in je eigen tijd’ maakte hij abrupt een einde aan de confidenties en begon de les. Iedere donderdag hadden we een groepsles, aansluitend aan de repetitie van het conservatoriumkoor. Ik was in eerste instantie diep onder de indruk van de vaardigheden van de ouderejaars. Ter voorbereiding op hun examens moesten zij regelmatig voorspelen. Dat was spitsroeden lopen. Franssen was niet mis met zijn commentaar. Een leerling die ik mij zeker herinner is Irma Vallen. Zij was Franssens oogappel en bereidde zich voor op de Prix d’ Exellence. Irma was bovendien de vriendin van zijn (enige) zoon. Nogal close dus. Toen het later uit raakte, was het ook gedaan met Irma’s Prix. Ze stopte. Een andere leerling die mij is bijgebleven was Pieter van Dijk. Pieter speelde mooi, maar het was in letterlijke zin niet om aan te zien. Hij had een bril die tijdens het spelen telkens van zijn neus dreigde te glijden. Als het maar even mogelijk was, schoof Pieter zijn bril bliksemsnel weer op zijn plaats. Hij deed dat heel vaak. Zolang deze nerveus overkomende bewegingen overeenstemden met de sfeer van het stuk ging het wel. Het was iets anders als dat niet zo was. Het conservatoriumkoor. In de eerste jaren verplichte kost. Het koor werd geleid door een van de Besselinkjes; Jos in dit geval. We hebben mooie werken gezongen: ik herinner mij het Gloria van Vivaldi en het Requiem van Fauré. Studenten van de zangklassen namen de solopartijen voor hun rekening. Een van de mensen die ik in dat verband niet gauw zal vergeten was Marijke Hendriks. Volgens mij ongeveer de enige echte alt die het conservatorium rijk was. Marijke had een hele diepe, mooi gevoileerde altstem. Je hoorde het meteen als ze meezong. Zoals gezegd: meezingen in dit koor was de eerste jaren verplichte kost. Een van de jaarlijkse hoogtepunten was de uitvoering van het ingestudeerde koorwerk, bijvoorbeeld in de Onze Lieve Vrouwebasiliek. We werden er bijna uitgegooid door de koster, omdat een van ons het gewaagd had even op een van de priesterstoelen te gaan zitten. Het kostte nogal wat moeite de gekwetste katholieke gemoederen te sussen. Een ander hoogtepunt was de jaarlijkse einduitvoering die vooraf ging aan de diplomauitreiking. Tijdens een van die uitvoeringen soleerde Irma Vallen in het eerste pianoconcert van Beethoven. Ze deed het fantastisch en dat werd nog eens te meer benadrukt door de sfeer die in de zaal hing; een sfeer van verwachting en optimisme. De docenten. Een paar van hen kan ik mij nog herinneren. We kregen het eerste jaar algemene muziekleer van Koekelkoren. Hij was tevens dirigent van de Maastrichter Staar. Ongetwijfeld een goede muziektheoreticus en dirigent, maar verder een enorme droogstoppel. Hij debiteerde ieder jaar opnieuw dezelfde flauwe grapjes bij het doornemen van de stof. Hij had ze in het boek in de kantlijn erbij geschreven. Het eerste jaar kreeg ik muziekgeschiedenis van Curris. Ik heb veel van hem geleerd. Daarna kregen we een andere docent voor muziekgeschiedenis, Bol genaamd. Een warhoofd die totaal niet wist wie hij voor zich had. Of je kwam of niet, je kreeg gewoon een acht voor muziekgeschiedenis. Dat én het gegeven dat de studentenadministratie in die jaren ook niet bepaald vlekkeloos was georganiseerd (ik kreeg regelmatig een punt voor het bijvak trombone op mijn rapporten terwijl ik nooit een trombone in handen heb gehad) leidde ertoe dat een aantal studenten geen afsluitend tentamen muziekgeschiedenis heeft gedaan. Dat was geen enkel probleem: je kreeg gewoon een acht en klaar was Kees. Op een gegeven moment werd een docent pedagogiek c.q. onderwijskunde aangetrokken: Harry Delnooz. Die probeerde de zaak op te schudden. Hij onderhield intensieve contacten met zijn studenten en er werd veel gediscussieerd, ook en vooral over zaken die niets met het conservatorium te maken hadden. De uitkomst van een van die discussies was een bezoek aan een verkiezingsbijeenkomst van de VVD in de Staar. Versterkt door een aantal koperblazers die wel te porren waren voor een geintje slaagden we er glansrijk in deze verkiezingsbijeenkomst te verstoren door te pas en te onpas de internationale te spelen en te zingen. De enige VVD’er die hier waardering voor kon opbrengen was de hoofdspreker van de avond, Hans Wiegel. Hij gaf te kennen blij te zijn met de belangstelling van de aanwezige linkse sympathisanten. En daarmee haalde hij de angel uit de hele kwestie. Ik heb een tijdje zangles gehad van Frau Schulte, een Duitse zanglerares. Frau Schulte maakte een onuitwisbare indruk op mij. Ze was een mooie, aantrekkelijke vrouw. Ze werkte in eerste instantie aan het verbeteren van mijn ademtechniek. Haar studenten, dus ook ik, moesten voor een manshoge spiegel gaan staan, zodat we onszelf konden observeren tijdens het zingen. Dat was nogal onthutsend. Ik zag een lange, magere slungel staan. Frau Schulte zei dat ik ‘auf meine Brust achten sollte’. Ze had gelijk. Maar op die leeftijd kruipt het bloed waar het niet gaan kan: ik ‘achtete eher auf die Brust von Frau Schulte’, die van een formidabele omvang was. Met de edele zangkunst wilde het niet zo vlotten. Er was gewoon teveel afleiding. Die afleiding was er ook nadat de examenleerlingen bij Franssen thuis hadden voorgespeeld. Hij dook dan de kelder in en kwam met een paar lekkere flessen wijn naar boven. Madeleine, zijn vrouw, zorgde voor de hapjes. Als iedereen was voorzien van spijs en drank ging Franssen eens goed in zijn praatstoel zitten. Hij kon heel smakelijk en amusant vertellen. De tijd vloog voorbij. De enige die zich zat te verbijten, was zijn vrouw. Zij had zijn verhalen uitentreure gehoord en maakte dit ook kenbaar. ‘O jongens, het is toch zo’n vervelende man.’ Niemand wist hoe hierop te reageren. Je dronk nog maar eens een slokje, at een nootje en wachtte tot het voorbij was. Voorbij was het in 1978; toen heb ik examen gedaan. Ik ben vervolgens gaan werken op een muziekacademie in België en een centrum voor kreativiteit in de buurt van Eindhoven. Ik kijk met veel plezier terug op mijn studie aan het Maastrichts conservatorium. Inhoudelijk gezien vind ik het nog steeds een heel leuke studie. Qua beroepsperspectief zet ik er (grote) vraagtekens bij. In die tijd maakte het conservatorium de studenten té weinig bewust van hun voorland. Velen dachten in termen van een nationale en zelfs internationale carrière. Kunst met een grote ‘K’. De werkelijkheid voor velen was de leskamer. Een heel wat minder aanlokkelijk perspectief. Ik knapte daar in ieder geval op af en ben naderhand een totaal andere kant opgegaan.

    Conservatorium Maastricht, 1973

    Ik heb er op gezeten van 1961 tot 1967.

    Ik heb er op gezeten van 1961 tot 1967. Het was een van de drie lagere scholen aan De Kluis; een wijk die, de katholieke ethiek indachtig, zeer kinderrijk was. De scholen puilden uit en ik kan mij nog goed herinneren dat op de speelplaats van onze school plotseling een noodgebouw verrees. Ik begon mijn ‘carrière’ in de eerste klas bij juffrouw Bovens, een juf die ik ook nog in de tweede klas heb gehad. Zij leerde ons lezen en schrijven. Juffrouw Bovens was streng en wist iedere aanvechting om haar autoriteit te ondermijnen bij voorbaat de kop in te drukken. Ze was ook lief. Haar haarcoupe was even hoog als ons ontzag voor haar: torenhoog. In het tweede jaar van de lagere school deed je de communie. Ik vond het een feestelijke gebeurtenis; vooral het moment waarop de stoet met communicanten, pastoor Wermeling voorop en onder begeleiding van de vrolijke klanken van de een of andere harmonie of fanfare van het patronaatsgebouw aan de Kummenadestraat naar de kerk ging. De kerk waar Jezus uiteindelijk in ons hartje kwam wonen. Dat was hem geraden ook. We hadden er, samen met juffrouw Bovens, lang genoeg voor moeten oefenen. Nadat je de communie had gedaan werd je ook geacht minstens één keer door de week naar de kerk te gaan, zeker op woensdagmorgen. Dat deden we ook; dat wil dus zeggen álle leerlingen van de St. Jozefschool, de Mariaschool en de St. Janschool samen. De kerk zat bomvol. Alle kinderen waren er. Dat kon echter niet worden gezegd van de leerkrachten. Het bed zal wel lekker warm zijn geweest, de kerk waarschijnlijk koud en afspraken over niet-lesgebonden taken bestonden toen nog niet. In ieder geval waren er veel te weinig leerkrachten om een oogje in het zeil te houden en ervoor te waken dat wij de nodige godsvrucht betrachtten. Pastoor Wermeling stond er alleen voor. Het gebrek aan toezicht leidde op veel woensdagochtenden tot een alsmaar rumoeriger wordende kinderschare; een rumoer dat soms ontaardde in een waar pandemonium. De Here der Heerscharen gaf geen krimp, maar pastoor Wermeling wel. Hij kon het niet langer aanzien. Zijn steeds maar roder wordend gezicht detoneerde in toenemende mate met de kleur van zijn kazuifel. Één keer is hij gestopt met de mis. De handen devoot gevouwen daalde hij plechtig de altaartreden af om statig naar de banken te schrijden waar de grootste onverlaten zaten. Zijn opgekropte woede sublimeerde zich in een aantal knallende oorvijgen die hij de ergste belhamels verkocht. Er daalde een doodse stilte neer in de kerk. Niemand durfde zich te verroeren, ook de mijnheer aan het kruisbeeld niet. We hadden veel verwacht, maar dit niet. De rest van de mis kenmerkte zich door veel devotie. In de derde klas kreeg ik juffrouw Janssen. Ze had vuurrood haar, kwam uit Stein of Elsloo en wilde nog wel eens met de ‘r’ rollen. Ze is niet verder op mijn netvlies blijven hangen. Juffrouw Janssen werd in de vijfde opgevolgd door meester Van Kan, een oud-Indiëganger. Nu wilde het toeval dat we er omstreeks die tijd een nieuwe leerling bij kregen: Roel Vreugdewater, een jongen van Indonesische afkomst. Van Kan vond het geweldig. De aanwezigheid van Roel bood hem de mogelijkheid te laten horen hoe goed hij Indonesisch kon praten. Tot zijn grote frustratie had Roel in de meeste gevallen geen flauw idee waar hij het over had. Tijdens de zomervakantie zijn wij verhuisd naar Munstergeleen. Het laatste jaar ben ik met de fiets naar school gegaan. Ik was de eerste en enige overblijver op school. Widdershoven, het toenmalige hoofd, ging tussen de middag naar huis om te eten. De gedachte dat mogelijk toezicht gewenst was kwam niet bij hem of een van de leerkrachten op. In ieder geval zat ik moederziel alleen op school. Wel even anders dan nu, waar alles is geregeld met overblijfmoeders of de voor- en naschoolse opvang. Halverwege het jaar is Widdershoven vertrokken. Hij ging een nieuwe school oprichten in Duitsland. We krijgen een nieuw hoofd, Smeets geheten (nee, géén familie). Het was nog een jonge vent. Al met al was de lagere schooltijd een plezierige tijd, waar ik goede herinneringen aan heb. Wat ik mij ook nog goed herinner waren de jaarlijks terugkerende Koninginnedagvieringen. We werden allemaal in het oranje uitgedost. De meisjes kregen een oranje rokje aan en de jongens een sjerp. Wij hadden bovendien een schuitje op ons hoofd. Zo uitgedost liepen we, samen met alle leerlingen van alle andere Geleense scholen, naar het stadhuis. Daar aangekomen werden we eerst getracteerd op een toespraak van de burgemeester en een paar andere hotemetoten, om vervolgens uit te barsten in het Wilhelmus en, uiteraard, het Limburgs volkslied; van ieder liefst drie coupletten en vooral hard. Als echte tractatie ontving ieder kind een grote zak snoep. Toch wel aardig van Juliana. In die jaren waren winters nog echte winters. Het vroor stevig en er viel vaak een flink pak sneeuw. Iedere klas maakte op de speelplaats zijn eigen glijbaan. Hoe hoger het leerjaar, hoe langer zo’n baan was. Na een of twee dagen glijden waren ze spiegelglad. De leraren knepen een oogje dicht en het speelkwartier duurde een stuk langer dan gebruikelijk. Ongelukjes waren bij dit achter elkaar aanlopen en doorglijden niet te vermijden. Een bluts meer of minder, daar maalde niemand om. Ongevallenregistraties die nu door iedere school gevoerd moeten worden bestonden toen nog niet. Het was er zeker niet slechter door.

    St Joseph school, 1961